rekenen en deze dan noch wel, bij gemis aan de noodige Wissenschaft, met ‘uien’ aangevuld, waarbij zich de jongelui wel amuzeerden, maar bitter weinig profiteerden. Ook was hij nooit bang geweest voor een paar logentjes, daar hij het onaangenaam vond iemand eenig antwoord schuldig te blijven. Zijn verregaande gierigheid werd nu zoo gestraft. dat hij allen , die de 2 obolen misten, ze dubbel moest voorschieten, zonder eenige zekerheid ze ooit terug te zullen krijgen Zijn straf zou geëindigd zijn, als hij de fatsoendelyk opgelichte gelden, maar met twee vermenigvuldigd , aldus weer zou hebhen verloren. Het had evenwel een eeuw geduurd en hij was ze noch niet kwijt. Arme Professor I Hoe gierig zal hij bij zijn vreeselyke marteling ook nu op zijn „uien” geworden zijn

Intusschen was het gerammel van den wagen meer dan lastig gewordeii en verzocht ik Mercurius wat zachter aan te rijden. De nar evenwel verzette er zich tegen, maar Goddank vruchteloos. ‘Als jelui’ riep hij mij toe, ‘eens een nieuw academie-gebouw krijgt, zullen teij een nieuw kastje timmeren; maar dat kan noch wel wat duren , want jelui zijt daar in Utrecht noch al op antiquiteiten gesteld! Vort Bles’ maar de blessen waren moei en stapten gelukkig zachtjens door. ‘Zoo’n paar curatoren’ vervolgde hij, ‘konden wij wel missen; daarom doen ze maar dienst als blessen, en spannen wij ze ten minste voor den wagen en niet er achter I Als we hier stoom krijgen, doeken wij ze allebei op. Vort, bles!’