gedurige oprakeling door ieder nieuw volgend studentengeslacht , onze vereeniging tot den steen des aanstoots maken van de geheele maatschappij. Of is het niet bespottelijk dat ik qua student, mij zal ergeren , dat een boekverkooper of kleermaker mij niet wil beeren, terwijl ieder ander mensch daarin niets wonderlijks zal zien ? Of is het niet onzen tijd onwaardig , wanneer eene vereeniging burgers van den staat tegenover de menschen die haar mishagen. argumenteert door de glazen in te slaan ? Laat ons afstand doen van die walgelijke voorregten, van die slecht geplaatste esprit de corps, die ons somtijds doet vragen, niet, waar regt of onregt is, maar welke partij student is, en welke niet. en laat ons eischen de plaats, die ons in de toekomst zal behooren , als de meest onbevooroordeelde en de meest bevoegde regtbank der publieke opinie. Want de studenten zijn niet ten onregte genoemd de spes patriae, de kern der maatschappij , zij zijn geroepen om die ware, vrije humaniteit, die alleen het studentenleven ten volle kan geven , ook na hunne verwijdering van de academie te bewaren, nimmer concessies aan den ploertengeest te doen , en tot hun dood studenten te blijven. Maar die oudere mannen, zij zijn bf reeds te zeer specialiteiten in hunne wetenschap geworden, bf door de zorgen des levens endoor lange afwezigheid uit de zetels der beschaving onderdrukt, dan dat er velen zoude kunnen zijn, die zich met algemeene belangen bezig houden. En van die