van ploerten (d. i. niet-studenten), en daar jongstudenten gewoonlijk de meeste beweging maken, meent de buitenwereld, dat de studenten-vereeniging zelve van gelijke opinie is. Weldra begint het enthousiasme te bekoelen, de verachting af te nemen; maar gewoonlijk bereikt men het ware standpunt eerst in het laatst van zijn studententijd. Jaren gaan voorbij in die weifeling, en gelijk iedere tijd, iedere maatschappij zonder bepaalde rigling niets groots voortbrengt, zoo kan ook ons tegenwoordig studenten-geslacht in zijn geheel, geen representant van een idee zijn.

Hierbij komt, dat geheel ons vaderland mank schijnt te gaan aan een dergelijke besluiteloosheid, als de Hollandsche studenten. Kan men het niet opmaken uit de tallooze „ministeries van de tegengestelde rigting,” die elkander in de laatste tien jaren opvolgen, en waarvan geen enkel de uitdrukking van den volkswil schijnt te zijn? Ook het Hollandsche volk van onzen tijd heeft geen rigting; aijn antipapisme vindt het in de negentiende eeuw toch wel wat bespottelijk , en het durft er alleen bij plegtige gelegenheden , wanneer het eenigzins opgewonden is ons volk kan veel spiritualia verdragen mede voor den dag komen. Een treffende overeenkomst is er tusschen de feiten, die gewoonlijk na studentenfeesten plaats hebben, en de Aprilbeweging. Bacchus wekt in ons studenten de gedachte, die nog maar alleen in de diepte van ons hart sluimerde, en wij slaan ieder ter neer,