„Zoo!” vroeg ik verwonderd , „gaan de Professoren van uwe faculteit de jongelui op hun’ kast opzoeken? ben je zoo intiem ?”

„Ja ja! wij zijn zoo intiem antwoordde de profeet met een’ akeligen lach

„En wat denk je dan van de zaak ?’’

„Dat hij valt... positief;

„Waarom? waarschijnlijk omdat hij een beetje zenuwachtig was, en daardoor minder gepraesteerd heeft dan hij kon ?”

„Neen ~.. omdat... ja omdat hij er zoo bleek uitzag ... en omdat de faculteit slecht over hem dacht! .. dat is zoo in den geest des tijds, dat staat gekleed.”

„Ja wel zeker!” voegde een ander er bij; „hij heeft ook gereden op de antiquiteiten ~.. op de wapenen , pieken, etc... . weet ik het. Maar het overige was goed, dat moet erkend worden... kranig ze!fs ...”

Er werd gescheld, roervink had gedurende zijn verblijf op de pijnbank, geen enkel woord gesproken, onrustig liep hij het atrium op en neer, nu eens op een’ zijner uitgetrokkeu’ handschoenen bijtende , dan weder zijn’ neus snuitende, dan weder, zachtkens fluitende.

De pedel begaf zich naar binnen en keerde maar al te spoedig terug.

„Meneer roervink” riep hij medelijdend uit. De ongelukkige verdween , en te vergeefs smachtte de uitgebreide vriendenschaar naar het zoo zalig klinkende „en de heeren.”