LENTELIED.
eêr zwelt de knop, weer groent het kruid,
? O ! laat me er uit,
Reeds tint’len mij de wangen ;
Mij kwelt een onvervvinb’re zucht
Naar hosch en heemd , naar fri.ssehe lucht,
Naar zonnestraal en lentezangen.
Daar buiten zingt het voog’lenkoor
Mij *t loflied voor ,
Vol kunsteloos verlangen.
Is ’t wonder, zoo met bloem en kruid
Ook ’t jonge hart zich opensluit
Voor zonnestraal en lentezangen ?
April 1860.
J. N. V. H