geislagen te hebbeu); wat de ondervinding betreft, bijna ieder onzer deed ze in meerdere of mindere mate in den omgang met onze Leijdsche Academiebroeders op.

Vatten we nu de aangehaalde plaats in Uw verslag in gewonen en letterlijken zin op, dan is hulde gebragt aan de bekroonden aan Uwe Hoogeschool, met voorbijgaan der verdiensten van een’ onzer mede-studenten ; we ontzeggen U daartoe geenszins het regt, we vragen alleen: „is het loyaal, is het billijk F” De uitdrukking, dat alle bekrooningeu aan Leydsche studenten ten deele vielen, kan zeker in geen geval geregtvaardigd worden. Gleenszins ontzeggen we U het regt Uw-e Hoogeschool in zoogenaamd historischen zin de eerde te noemen tegenover Academiën, die ook roemrijke herinneringen hebben, tégenover de Utrechtsche Academie, die, om slechts dit te noemen, door eigen energie en krachtsinspanning onder Uransche overheersching haar bestaan heeft weten te handhaven, maar ook hier leggen wij U de vraag voor: is het loyaal, is het billijk , deze uitdrukking tot vermoeijens toe telkens te herhalen, „zoo gedurig, dat er vrees door wordt verraden, alsof men dit uit het oog zou verliezen.”

Uwe officieele verklaring echter, dat de woorden in het verslag niet met die bedoeling geschreven zijn, welke wij daarin zagen, W'as ons hoogst aangenaam, en gaarne nemen wij die ad notam, hoewel men, houdt ons ook die verklaring ten goede, den geest, niet uit latere betuigingen, maar uit neêrgeschreven woorden opmaakt.

Overigens achten wij dat bevriende studerten van elkander waarheid moeten willen hoeren, zonder daardoor zich beleedigd te gevoelen, of elkander voor zedemeester uit te maken.

Hiermede meenen wij de zaak na ernstige over-