delectare, ejusque plausum excitare.” Het bekende antiscepticisme was het onderwerp van ’s H. Gel. academische en kerkelijke intreeredenen en was karakteristiek voor al wat er volgen zoude in de lessen over Dogmatiek, Theol. bibl. en Inl. op het N. T. Geen gedrukt compendium volgende, werd ons voor de dogmatiek telkens eene § gedicteerd, die dan met zooveel vuur en geestdrift werd uitgewerkt, als moest het uiterlijk gezag de waarheid der beweringen staven. Gelukkig behoeven wij bij deze „geloofsleer” niet te zweren, daar zij zich het eigendom noemt „van de Evangelischhervormde kerk,” een in ons land niet erkend genootschap. Ongetwijfeld heeft Prof. van oosteezee het regt zijne overtuiging uit te spreken, al is het ook in half hollandsche, half duitsche woorden, met beelden zonder tal , met kwinkslagen en citaten van dichters uit alle eeuwen, alles bont dooreengemengd en vaak genoeg herhaald, zoodat de lachlust meer gewekt dan het verstand bevredigd wordt; maar wat ons in Z. H. G. niet bevalt is die valsche voorstelling van de tegenpartij. Zoowel op den kansel als in de collegekamer worden modernen, pantheïsten, atheïsten, deterministen, dageraadsmannen, in één woord alle antikerkelijkregtzinnigen als één man beschouwd, die dan gemakkelijk bespottelijk is voor te stellen, en met zijn eigen wapenen dood te slaan. Tegenover dat monster.