gemeubleerd apartement van zijn’ neef pam, klerk.

Met een half dozijn allercordiaalste kreeten van hoe vaar je ! bonsoir ! wat kom je laat! kijk ereis nat zijn ! ctt. werd hij in triomf binnengehaald, en bevond zich provisioneel te midden van pam , sop , KWAK, PEER en GANS, allemaal „heeren, die zaken deden” (!) De gastheer kneep hem de hand: paree precor, znchtte onze medicus in’t pijnlijke oogenblik. Ga zitten! zei pam ; je kent toch al de heeren; zie zoo, dan maar vrijheid, gelijkheid en broederschap! Daan herinnerde zich deze wezens vroeger eens in ’t zelfde vertrek ontmoet te hebben, en deelde zijn vermoeden aan ’t gezelschap mede. Ga zitten! zei PAM, en daniel poep volgde dit bevel zoo snel mogelijk op, zóó snel, dat hij eene vrij sterke aanraking te weeg bragt tnsschen den bol en den rand van de spiksplinternieuwopgemaakte hoed van den dodderigen heer sop. En de heer sop, een ware JocmssE, keek zoo zuur als SaiierJcraut, en wenschte den heer poep radicaal naar den duivel. Doch de heer poep maakte mille pardons : O , ’t is niks, zei SOP, ’t kaboutertje, met zijn grijnzend, pokpntterig gezigt. Toch nog altijd een vuile hoed, zei kwak, de grappemaker van professie, ’t mirakel van vernuft en in ’t volgende halfuur waren ’t de aardigheden van den heer kwak, die zoo vreesselijk werkten op de lachspieren van peeb, en zulk eene slaapverwekkende kracht uitoefenden op daniel