Heil u, o Geerfcebrug! die mij kritiek hebt leeren uitbreugen door middel van de talrijke wandelaren, die gij torscht: vogelverschrikkende heeren en dames, uitgedoschte en opgedirkte burgerfamilies, jannen „op zen zundagsch en aardige bakkesjes van allerlei stand!

U tart ik uit, o Vrouwjuttensteeg! om mij tegen te spreken, als ik verklaar dat ik evenveel genot heb van de passage in uw steenen hart, als de struisvogel van zijne leêge maag!

Driewerf heil daarentegen aan mijne spionnen! spionnen, die mij doet genieten vier bruggen ver o zaligheid! spionnen, waartegen ik met mijne pantoffel eens eene extra vette spinnekop heb te bersten gedrukt! eene spin nu is een akelig insect: o spionnen.... maar de wind doet ze rinkelen, mijne spionnen, ende zij hooren mijne woorden niet.

Doch waartoe die préambule? moet dat in Gods naam heen ? ’t Moet daarheên, meneer! om u bij een greintje imaginatie toch vooral te doen beseffen dat ’t wel degelijk aan mijne buurt ligt en niet aan mijn’ persoon, als ik de. verregaande brutaliteit heb ’t gebrabbel u voorteleggen, dat nu volgt. Ik behoef u niet te zeggen dat er een mystische sluijer over het geheele verhaal ligt. Ligt dien sluijer op , meneer! en gij zult u ziek lagchen.

Be doctorsrekening wordt betaald uit de corpakas.