nam het op en wandelde naar de kleine woning waar hij binnen trad en een vrouw ontmoette, die,’ naar het scheen, maar heel weinig in de wereld moest bezitten. Dit scheen hem aan te moedigen, nog even zag hij rond, toen trad hij toe en vroeg, op schier hoogen toon:

Ben jij de vrouw van dit hondje?

Ja, Mijnheer, een lief beestje vindt u niet? en meteen nam zij het in den arm en strekte het zoo ver mogelijk boven haar hoofd uit „jou kleine guit!”

Voor hoeveel wil je het verkoopen ? was de tweede vraag.

Verkoopen Mijnheer ! voor geen duizend gulden, wat zou de kleine jacob wel zeggen, als hij hoorde dat moeder zijn’ kleinen hond had verkocht, ik wist mij niet te bergen.

Nog eens gewaagd : maar stellig te vergeefs. De kleine jongen was en bleef het groote struikelblok van dien groeten mijnheer dien groeten mijnheer die gemeend had, dat de arme vrouw met vreugde zijn aanbod zou hebben aangenomen

Hij hervatte zijnen togt en ontmoette den baas.

Hoeveel moet ik geven voor dat bruine hondje dat je t’ huis hebt?

Ja, mijnheer! dat zal ik u eens zeggen het zou mijn vrouw geen pleizier doen en den kleinen jongen ook niet, ’t is het eenige wat hij heeft; maar ....