boezem nog hijgen kon, hief zij roerend en overredend aan;

Auf die warme lippe,

Auf die Hppe, weim ieli köniite

Güb ich gern dir, gab icb geni dir

Einen siissen, siissen kuss.

En de rampzalige zag niet hoe groejjjens van keurige lions bij elkander schoolden, en om hun gezicht in een ernstige plooi te houden, de witte glacés bezoedelden, met de cosmétique hunner moustaches, hoe zij hunne lorgnons afveegden, weder opzett’en, en plotseling behoefte kregen, een foeileelijk schilderij met een prachtige lijst te gaan bewonderen, hetgeen niets anders te beteekenen had, dan den rug voor een oogenblik tot front te maken. Zij zag niet hoe lieve haar geborduurde zakdoeken proestten. Zij hoorde niet hoe een deftig heer met grijs haar, die aan een speeltafeltjen, om een gulden, zat te omberen, de plechtige verzekering gaf:

„Noor raakt uit den tijd, ik herrinner me nog flaauw, dat ze dat ding, uit de ... . ochche .... hoe hiet het ook weer , toe mevrouw help me eens op weg, u weet ’t wel van den .... Joodsc-hen wandelaar,” viel hom, uit den mond, en het berouw kwam te laat.