Alles klinkt en zingt zoo lieflijk,

Eu daar rnischen tusschen in

AVaterva] en denneboomen ,

En de koning sluimert in.

In dien tijd regeert vol ijver

I)e minister, gindsche hond

Vrolijk blaft die, nijdig knort die,

Kust’loos draaft die in het rond.

Eu de jonge koning sluimert.

Onder alles rustig voort.

Door geen belgeklink der kudde.

Door geen hondgebas gestoord.

In zijn droomen zucht hij fluistrend

«Ach! ’t regeren valt zoo zwaar!

«Achl dat ik in mijn paleis reeds

«Bij mijn koniuginne waar’!

«Aan haar borst, 6 zalig rusten!

«Neemt mijn koningshoofd de wijk

«In haar lieve, hemelsche oogen

«Zie ik mijn onmeet’lijk rijk [n

Vrij naar heine.

C. V. K., C.Ez,