deren en kwamen ze zooveel mogelijk te hulp. Te Harderwijk b. v. vaardigden de schepenen in 1466 een plaeeaat uit, waarbij zij beloofden alle leerlingen, die zich daar bevonden, te beschermen en hen des noods een vrijgeleide te verschaffen. Te Utrecht schonk de bisschoppelijke vicaris iu 1527 een aflaat van 40 dagen aan ieder, die de broeders van het Fraterhuis eenig boek liet afschrijven of inbinden, alsmede aan hen die de school trouw bezochten.

Het belangrijkste privilegie, dat wellicht later op die van onze hoogescholen invloed uitoefende, bestond in de rechtsmacht, die de rector of regent dezer scholen uitoefende Had een schoolknaap zich toch, ’t zij in ’tzij buiten de school, aan eenig misdrijf schuldig gemaakt en veroordeelden de schepenen hem hierom tot „geeseling, copping, ja tot de galg” dan ging de scholarch in zijnen breeden rijkgeplooiden tabberd, met de insigniën zijner waardiglieid —de plak en de koker op zijde, de roede iu de hand, aan het hoofd zijner scholieren naar de plaats der executie en eischte den schuldigen op om in de school gecorrigeerd te worden. Van dit recht, dat ten minste tot het eind der Iff'l** eeuw stand hield, werd herhaaldelijk misbruik gemaakt, daar de rector dikwijls, op verzoek van de ouders, eehen knaap, die „gedieft, gepijnt, gestoken” had, in zijn register opschreef, opdat deze van de openbare straf verschoond zou blijven en slechts in de school