De Leidsche universiteit werd gerepraesenteerd door den academischen senaat, bestaande uit „den Eector, Doctoren ende Professoren, in denzelven daertoe gestipendieert ende dienende, mitsgaders de Doctoors ende Magistri, die in derselver Pniversiteyt gegradueert sullen zijn en aldaer haere residentie sullen bonden.” ') Deze „Eaedt ofte Senaet” koos „drye van Dnytsehe spraeeken” uit wien door den prins of anders door den raad van Holland, na het advies der Leidsche burgemeesters ingewounen te hebben, een tot Sector gekozen werd. De macht van dezen rector met zijne assesoren „uyt elcke Paculteyt een” was volgens de eerste ordonnantiën der hoogeschool (Febr. 1575) zoo groot, dat zij alle statuten en ordonnantiën „in ’t generael ais in speciael” mochten maken, welke zij voor den bloei der academie wenschelijk oordeelden. Daarenboven was hun alleen de rechtspraak over alle studenten en suppoosten overgelaten. Daar er de eerste maanden geene studenten en evenmin ree tor magnificus en assessoren waren , was deze wet nog niet in werking getreden, toen willem I in Juni 1575 nieuwe statuten vaststelde, waarvan hij de verandering en interpretatie aan zich hield. '^)

1) Na de wijziging der statuten in 1631 bestond de acade rniesche senaat slechts uit professoren.

2) Te Utrecht behield de stedelijke raad deze faculteit aan zich volgens art. 25 der statuten van 1644.