titas in zijne domme kwaadaardigheid beteekent veel succes, mopje! en zoo er één ’t je benijden zal, niet ik! Dat laat ik over aan de liefhebbers, zei MOP en dronk zeer verstoord zijn glas leeg: hij had een buitengewoon drooge keel dien avond. Is een pasgeboren kind ooit een toonbeeld van schoonheid geweestP t Is in den regel een monster, zei MOP, niet begrijpende waar ’t heen moest. Dat dacht ik ook: en bloemen aan den weg ontloken hebben die soms niet expressies van verscheiden vadersP Maar hoe heb ik ’t nou met je, zei MOP, verbaasd over pips deftigheid. Welnu , meneer! geef je hersens over aan classieke litteratuur, en verberg het kind niet, maar vertoon ’t der wereld, zoo lillend, akelig en onopgesmukt als ge ’t vindt. Bah, wat een leelijk rood kereltje ! zal men zeggen; was ’t een wettige spruit, ziet u, t zou heeten een engel van een kind maar nu wijzen ze je potdorie op zijn waterhoofd. En toch , waarde mop! wie weet hoe schoon dat kindeke later worden kan! Mop dronk tot antwoord zijn glas leeg. Of wondt ge liever wachten op een goed huwelijk en intusschen den maagdelijken staat van je hersens zien te behouden door een gordel van wansmaak en bekrompenheid!

Pip schonk bij voortduring roode wijn in ’t glas van MOP. Hou je haast op? Och ja wel, zei PIP, maar wat zei ik daar weer ? Hiemendal, zei