iedereen moet maar ad libitum handelen. Ei, zei de leuke, is t waar? datje er mee sukkelen kunt, ja, hernam kip : ik wil maar zeggen dat ik ’t gedrag van oud-studenten op dien dag zoo grappig vind, ’t opdringen van Champi en Port wil ik maar als gulheid beschouwen en dan ben ik ook uiterst gul (mop neuriede intusschen van „bluf leven duf”) maar die ongenoodigde gasten op je rijtuig, weet je, onder t schild „student”, die eerst flikflooijen om een plaatsje en je dan halverwege ’t rijtuig uitdringen. A.lleraangenaamst! Ja, zei teem, met een half fleschje Port ben je al een heel heer, maar die prettige hurry ’s avonds, laat zulke kleinigheden door een niet-pessimist al heel spoedig over ’t hoofd zien. Als ge meent dat ik kleinigheden bespreek, dan dwaalt ge ten sterkste : maar die prettige hurry s avonds dan ge staat anderhalf uur op de Biltstraat te kijken en ribbenstooten te ontvangen, eindelijk daar zijn ze, hoort ge roepen en wat hebt ge dan nog? Ze, zei teem. "Wel, die vind ik al heel aardig bedacht: wat ben je toch grappig, vent! altijd vol gekheden !

W*aar we ook weer o ja ! ge prijkt per se met eksteroogen en springt dus erg brutaal in de eerste de beste kattenbak; ’t schild is steeds „student”; ge doet aan uw buurman opmerken dat de wagen, voor zes bestemd, vijftien personen bevat, en ge merkt tevens dat allerzonderlingste groeperingen uw

3