aard als ’t straatjongensgeschreeuw bij een stortbui, dat zooveel te kennen geeft als ; we zijn zoo dapper ons nat te laten regenen? We beslissen ’t niet, doch zouden ligt in de verzoeking komen om met ’s mans dapperheid op dit punt een proefje te net Duurde nu ook niet lang of daar klonken weer allerlei sublieme liedekens: blaas uit, blaas uit, o LEOXOEE! —je voudrais bien, o chloeis ! o nuit jalouse nuit! en zoovoorts, spoedig weer vervangen door tweeregelige fragmenten uit l’Étoile du Nord, totdat ’t gezang eensklaps ophield, waarschijnlijk door de gemoedelijke aanspraak van een klepperman.

Nunc pede libero, zei jiüe , nunc pede libero pulsanda tellus men was verpligt met zen drieën dezen heer naar huis te torschen.

Wat s dat voor een ding, vroeg mop , wijzende naar een straatlantaarn, die niet brandde, hoewel t duister was. Utrechter gewoonte. Met ware aleoholsjovialiteit werden de handen der lastdragers geknepen. Nou adie vrindlief! dag mop! zei mop tot TEEM vel de rusten hoor, adnie! Apropos waar zei je weer tat je ’t over hem me zou, Ach vent, ik heb je immers gezegd dat ik me daar niet meer meê inliet ik schrijf niets. Wat what zeg ie , hernam mop. Niets, zei pxp.

.V ('. w