Düch niet slechts wat Latijn en Grieksch betrof,

(Of wel historie en antiquiteiten) ,

Deed ons den tijd genoegelijk daar slijten.-

Want vaak was ’t verre van klassieke stof;

Zoo werd daar soms een beeld ook voorgesteld

Der toekomst, en van al wat z* ons zon schenken

>

Maar geen, die zich een droevig lot kon denken

Dan hadde ook een orakel mij voorspeld ,

Dat ik eens sjeezen zon, ik had misschien

Daarin slechts vuige logentaai gezien I

En als ik ’s morgens, van dat hemelzoete

Feestvieren nog half dronken en verdoofd,

Ontwaakte, dan was vaak een gloeijend hoofd

Het eerste voorwerp, dat mijn hand ontmoette:

Dan viel de bitter zoo verkwikkend teer

In onze respectieve magen neer.

En als elk onzer dan aan zijn verlangen

Voldaan had, en zijn’ katt’righeid geheeld.

Werd daar een stil gekeuvel aangevangen.

Of een partij billard of kaart gespeeld

Op Placet Hic. Hoe menig feestje vierde

Ik daar als ’t Dies was van corps of kroeg.

Of als ’kmijn vrienden somtijds daar eens vroeg.

En er met hen een’ avond vrolijk tierde,

Wijl ’t werken weder zoete vruchten droeg.

Want weer was een examen doorgestaan,

’kWas caudidaat reeds, en dus ging de tijd

Haast komen, dat onze onvermoeide vlijt

De zorg voor ons bestaan alleen zou dragen.-

En, eens zoo ver, wat zouden we onze dagen