iiigheid ophieven en in eenige geringe „kostpensioenen” veranderden, die alleen aan inlanders verleend werden.

Het getal studenten aan de Utrechtsche hoogeschool verschilde dan ook voortdurend veel meer met dat te Leyden dan ik. wegends eenige het vorige jaar aangehaalde plaatsen, vermoedde. Daar het album te Utrecht, waarin volgends de statuten ieder student moest ingeschreven worden. zeer slecht bijgehouden werd, kunnen wij het getal studenten slechts bij benadering uit het getal gepromoveerden leeren kennen. In de eerste 50 jaar promoveerden alhier ongeveer 1000; in de tweede 2000; in de derde (1736—1786) 1425 studenten. In de tweede eeuwhelft toen bexthems ons land bezocht genoot de Utrechtsche academie dus haren grootsten bloei. Neemt men hi aanmerking dat het grootste getal studenten uit theologanten bestond, die toen even weinig als tegenwoordig promoveerden, en dat zich daarenboven te dier tijde de meeste vreemdelingen aan onze academie ophielden, zonder hier te promoveren, zoo geloof ik het gemiddeld getal studenten in dien tijd op 3 a 4 honderd te mogen stellen. In de vorige eeuw verminderde dit getal; in 1736 waren te Utrecht 221 studenten ingeschreven ; de schrijver van den Ter;. Staat van TJtrecM (1758) begroot het getal leden der universiteit (waaronder zoowel de professoren, de gouverneurs en bedienden der studenten enz. als de studenten behoorden) op