soren en archief bewaarders ') dezer gezelschappen met twee jaren verbanning uit de stad, en dus ook van de academie bedreigden, terwijl zij de overige leden, die toch nog contributies of giften aan deze vereenigingen bleven schenken, met boeten of, bij recidive, arbitrairelijk zouden straffen.

Hoe deze vereenigingen in het studentenleven van dien tijd ingeworteld waren, blijkt uit de verschillende edicten, vereischt om haar uit te roeien. Te Utrecht was reeds in 1643 eene publicatie tegen deze nationale collegiën der studenten uitgevaardigd, volgends welk besluit de gewone leden met ƒ 100, zij die functies bekleedden met ƒ 200 en eene „arbitraire correctie” gestraft werden. Daarenboven werd er in de statuten van het volgende jaar een artikel opgenomen, dat ieder student de plechtige belofte af moest leggen , onder geenerlei voorwendsel lid van dergelijke gezelschappen te worden, en toch was het edict van 1674 weer noodig! Te Leyden werd er eveneens in 1659 eene dergelijke bepaling als te Utrecht in de statuten opgenomen, nadat er vruchteloos verscheidene placcaten tegen deze collegiën waren uitgevaardigd.

Om lid van zulk eene vereeniging te worden moest men zich aan een soort van ontgroening onderwer-

*) Qui libros istiusmocli collegiorum custodiunt.