ACADEMISCHE NALATENSCHAP.

r Itï] zijn dan reeds voorbij, die schoone dagen, Ip de lente des levens. Als het vogelke, dat zijn ' nest voor ’t eerst ontvloden, vrolijk vladdert in de hem onbekende wijde wereld, drijven wij rond, vreugde en vrolijkheid doet ons oog glinsteren, wij zijn vrij.... Vrij, maar ach, als wij ons omkeeren, dan is Minerva verdwenen. Zij ontplooit haren moederlijken vleugel niet langer boven ons hoofd, de vreugde die de vrijheid ons geeft, maakt weldra plaats voor den weemoed die het gemis van vroegere genoegens ons veroorzaakt, de blijde toekomst is niet zóó schoon, dat het verleden ons niet meer zou aantrekken ! Ik denk nog eens aan u.. .. heerlijke lentetijd des levens.

Daar ligt iets vorstelijks in. als wij ons langs den gladden ijsweg bewegen, en op onze beurt de golven verachten, die ons zoo dikwijls hebben gehinderd.