of je mij r.l aankijkt, dat kan mijn oppasser ook; als je me denkt te fascineren, zal ik mijn oogeu maar digt doen, dat’s een onfeilbaar middel. Een mooi stukje? Apenkooi; man! ik verfoei ’t Hollandsche theaterspel, en vooral die zotte nastukjes met hunne dartele banaliteiten; je kunt er heengaan om achtenswaardige vrouwen en onschuldige meisjes te zien blozen, ik ga liever een uur op mijn bed liggen. Hol nu maar weer niet zoo door? Wel komaan, ’t is of je iemand zijn ooren afsneed en dan zei; trek nu toch geen leelijk gezigt, wil je? ■— Ga je al heen? blijf nog wat. Niet? nu, adieu dan..— Een tamelijk alledaagsche snaak, een beetje grimassig levendig, juist geschikt voor een nastukje van ’t Hollandsche tooneel. Nu zal hij weer woedend zijn op me, of hij zal net als verleden gaan rondbazuinen, dat ik in een verontrustende, brommige bui ben; morgen verklaren de lui mij nog partieel of periodiek onzinnig; fama crescit eundo.

Hemel en aarde, wat een lawaai daarboven; ’t huis valt in ! o neen, ’t zijn mijn huisgenooten maar, bezig naar bed te gaan.

Souperen! ik zou evenmin een spijker willen doorslikken als een stuk brood. Dus, beetiia verdwijn. Een vrolijken dag heb ik weer doorgeworsteld. We zullen zien wat ’t morgen geeft; óf hoofdpijn óf geen hoofdpijn, tertium non datur. Provisioneel kunnen we maar die gloeijende kagchel zoetjes aan laten bedaren ,’t is net een kleine hel. lk ga naar