En hier volgde eene gloeiende beschrijving der schoone: hoe mooi ze was, hoe lief, hoe knap, hoe engelaehtig en hoe rijk!

Ze had een ouden vader een goed man, die geen ander gebrek had dan den schijn te willen hebben van veel te weten en niets wist; verder twee zusters die in alles haar tegenbeeld vormden.

„Schapen!” grinnikte fbits waarom zij dan ook de oogappel was van papa en het voorwerp van benijding der „schapen.’’ Ik emma niet kennen! Wel, ik moesi haar kennen en ik zou haar kennen; hij, leo-NAED, kende haar, hij zou mij met haar in kennis brengen, hij— enfin: eeonard was een ferme jonge en hield woord; weldra stond ik op goeden voet met al de huisgenooten; won papa, door hem allerlei boeken te bezorgen over alle vakken van wetenschap, mèt hem alle schrijvers van den dag de revue te doen passeeren en per fas et nefae voor onwetenschappelijk, oppervlakkig en dom uit te maken: want eückeut heeft gelijk, wanneer hij in zijne Vierzeïlen zegt:

Groszer Menschen Werke zu seh’n

Schlagt einen nieder ,

indien men zich ten minste niet tot de hoogte er van verheffen kan. Voor zoo iemant staan maar twee wegen open om aan die neêrslachtigheid te ontkomen, zoo hij temet niet blind is: hij kan namelijk de oogen sluiten, of de grootheid dier werken eenvoudig negeer en.