gedwee betoonde, was ik verder in betrekkelijk korten tijd gereed.

Natuurlijk was al het verhaalde gebeurd om emma. Er was namelijk door de laatsmans een familiaar soireetje uitgeschreven, waarop ik, als altijd, genoodigd was. Nu was die geheele fatterigheid, waarvan ik u zulk een getrouw tafereel heb opgehangen, veel meer geschikt om mij in de oogen mijner beminde te verlagen dan te verheffen. Zij toch was veel te aesthetiesch ontwikkeld, om niet eene verklaarde vyandin te zijn van het „monument van menschelijken wansmaak” dat ons de mode onder den naam van „hoed” heeft opgedrongen; evenzoo haatte zij den rok, de witte das, de handschoenen , de manchetten, de souspieds enz. *) met een volkomen haat en iemant die den zedelijken moed had gehad van zonder al die fraaiigheden naar hare hand te dingen, zoü naar alle waarschijnlijkheid, door dat bewijs van onafhankelijkheid alleen, reeds groote kans van slagen gehad hebben. Maar helaas! ik was verdwaasd genoeg om haar in dit opzicht dezelfde zwakheden toe te schrijven als ik bij anderen van haar geslacht had waargenomen en mijzelven kwellingen op te leggen als die waarvan ik u getuige heb doen zijn.

•) Sommige vrieuden, wien ik het verhaal iii manuseripto voorlas, waren geneigd ook hier een anachronisme te zien. Even als vroeger laat ik de beslissing aan mijne lezers over.

(Noot van den Uitgever.)