moud het tooneel aan, terwijl de oude dame met een onrustigen blik om de oplossing van het raadsel vroeg en BMMA nu eens mij, dan weêr haar vader met eene uitdrukking vol beminnelijke verwondering aanzag. Deze laatste was krijtwit geworden en zeide met gesmoorde stem tot mij: „Volg mij, mijnheer! oogenblikkelijkl” Hiermede wendde hij zich om, greep in ’t voorbijgaan een lamp op en ging mij voor, de zaal uit. –

Ik volgde werktuigelijk, bij mij zelven allerlei gissingen makende over deze vreemde en in mijne verbazing geheel vergetende naar iemant om te zien, den ouden heer den langen marmeren gang ten einde, in een somber spreekkamertje. Zoodra ik binnen was zette hij de lamp neêr en lelde zijne beide zware handen op mijne schouders Ik voelde den kolos sidderen.

„Jongman!” zeide hij, met eene heesche, half ingehoudeue stem: „Jongman! gij hebt mij zwaar beleedigd ”

Mijnheer! begon ik.

„Zwijg!” viel hij in: „ik zeg: ge hebt mij zwaar beleedigd; dat stuk door ii zoo minachtend behandeld ”

Waarlijk, ik

„Geen woord! Dat stuk was van mij. Ge hebt het beoordeeld zonder kennis van zaken en op een toon die niet te pas kwam, die getuigde van verregaande pedanterie ik zeg: van verregaande pe.dan-