examinatoren van den Rosch en Assen mogen verschijnen, en de Leidsche en Groningsche jongelui zouden dan de strenge onderzoeking (die voor alle Utr. Theol. Candidati eene ware bezoeking is) der Zwolsche Commissie met ons deelen.

Hopende dat eenmaal de sol justitiae en ons studenten en alle commissiën met haar volle licht moge beschijnen, eindigen wij hier dit verslag. Het groot Theologisch dispuut, onder leiding onzer drie professoren, vond reeds in het algemeen verslag zijne plaats.

»Van ouds met roem bekend” getuigde de laatste verslaggever van de iuridische colleges, en, jammer voor de beminnaars van «hatelijkheden,” er schijnt vooreerst weinig kans te zijn voor eene verandering ten kwade. Jammer voor de beminnaars van hatelijkheden, zeiden wij; en, in zekeren zin, ook jammer voor ons. Immers we zouden eigenlijk kunnen volstaan met den belangstellenden lezer te verwijzen naar bladzijde zooveel van den vorigen jaargang, met bijvoeging dat de daar te vinden hooggestemde lofspraak zonder eenige overdrijving ook thands noch gelden kan en misschien zelfs met meer recht, sinds het Praktikum van Prof. fruin (welks eenig gebrek wellicht is dat het niet over ’tgeheele jaar loopt) aller bijval is komen winnen. We zouden dit dan ook zonder twijfel doen, zoo we niet door twee dingen daanan weêi'houden werdeTi.