het idee alleen zou iemand afsclirikken ooit zijne pen voor den Almanak op het papier te zetten. Verheeld u eens, dat daar een ging zitten met het denkbeeld; »Oppassen jongen! wat je levert moet een model zijn jvan litteratuur. Alle mogelijke schrijvers moeten hun »werk kunnen toetsen aan dit meesterstuk van je.” Ik geloof dat niet een zijn onderwerp af zou krijgen, wanneer hij al den moed had gevonden er meê te beginnen. Je moet, dunkt mij, wel zenuwachtig worden, als je zoo vooruit weet dat ieder zijne oogen op je vestigen zal. Toch zijn er, die den Almanak zoo beschouwen, en natuurlijk schrijven ze niet omdat ze voor de consequenties van eene pedanterie terugwijken , die hun wel eens slecht zou kunnen bekomen.

Men behoeft dan ook maar zijne oogen voor de werkelijkheid te openen om te aanschouwen van welken aard zulke illusies zijn.

Een derde wijze van zien is, dat een Almanak altijd »een zeker aantal bladzijden” moet bezitten. Heeft hij dat niet, dit is of de schuld der leden, omdat ze niet genoeg hebben ingezonden, of de schuld der redacteuren, omdat ze te veel hebben afgekeurd. »In beide gevallen,” zegt men, smeet de sredactie zorgen dat het bepaalde getal bladzijden insgevuld worde. Want wanneer de redactie in staat swordt geacht stukken te kritiseren, mag men met sgrond veronderstellen dat zij zelve goede stukken kan leveren.” Dit is eene redenering die naar mijn inzien weinig steek houdt. Zij is ook zeer onder-