was, en daar de bespieder brutaal genoeg was om zich niet te verwijderen, als zij hem nu en dan eens eenen ernstigen blik toewierp, zag zij zich dan genoodzaakt wat verder in de kamer en uit het gezicht te schikken.

Frits vond dit verdwijnen zeer hatelijk, en zon op allerlei middelen om te merken waarheen zij hare toevlugt had genomen. Zoo de kinderen soms opkeken maakte hij de leelijkste grimassen en wonderlijkste gebaren tegen hen, deze, die daar groot vermaak in vonden, wilden het dan aan de gouvernante wójzen, en uit de rigting hunner blikken berekende hij dan met mathematische juistheid de zitplaats der jeugdige schoone; evenals eens een scherpzinnig sterrekundige, uit de afwijkingen van de eene planeet, de loopbaan van eene andere nog onbekende berekende, en de plaats waar deze zich op een zeker tijdstip móest bevinden. Verveelde Frits zich soms op zidk eenen morgen, dan was hij gewoonlijk zeer lastig, zooals dit meestal het geval is met rnenschen, die aan de kwaal der verveling lijden.

Eens bijvoorbeeld nam hij toen de zon helder scheen zijn scheerspiegeltje ter hand, en liet de zonnestralen daarop zoo handig weerkaatsen, dat zij juist op de neus en de o ogen der corrigerende dame vielen, die toen, daar dit tamelijk onverw’achts geschiedde, tot groote verwondering van de niets kwaads vermoedende kleinen, in eens opschrok. In het eerst wist Louise zelve werkelijk niet, waar die plotselinge lichtstralen

M.

3