aan te duiden hoezeer hij leed; terwijl hij tevens door hoesten en over zijne horst te wrijven te kennen gaf, dat het hem daar schortte, en dat hij eene koude op dat ligchaamsdeel had gevat.

Het medelijden nam nu het laatste restje van toorn weg, en Frits kon haar nu nagenoeg lederen morgen berigt van zijnen gezondheidstoestand geven, en in hare medelijdende blikken balsem vinden voor zijne smart.

Deze overstraatsche vertrouwelijkheid in pantomime gesprekken nam dag aan dag toe. Had Frits in zijne studie met zwarigheden te kampen, dan wees hij met een desperaat gezigt en wanhopige gesten aan Louise het boek, dat hem plaagde. Beiden gezellig van nature, schepten zij, als zij alleen waren , behagen in zoodanig onderhoud, waren de kinderen ondeugend geweest, dan beklaagde hij haar, was Frits 's avonds wat laat en wat luidruchtig te huis gekomen, dan stakLouize soms haar vingertje waarschuwend omhoog. Geen wonder dat zijne gedachten wel eens aan de andere zijde van de straat vertoefden, en langzamerhand begon ook zijn hart het hoofd in deze uithuizigheid na te volgen.

Maar tot groot verdriet van Frits wilde de zaak maar niet verder komen. Wandelde Louise met hare kweekelingen, ■ dan kreeg hij slechts een zeer deftig, preutsch groetje terug, dat nooit met een schalksch lagchje gepaard ging, en geen gevaar dreigde ooit de lieve gouvernante, wanneer hij haar als een beschermeest uit de verte volgde. De omstandigheden werkten