slaat, en liij weent, en schreeuwt, en zich verzet, en noch meer geslagen wordt; vlijt zij den arm om zijnen hals, en troost hem, en sust hem, zoodat hij stil wordt en toegeeft. Maar ik moet heên; ik hoor mijn vrouwken in de verte goeden nacht!

Goeden nacht! ruischten de bladen.

’tWas al vrij laat, en de habituees van den »Gelen lancier,” waren langzamerhand afgetrokken. Slechts een drietal, om een bekringd en bespat tafeltje gezeten, scheen noch niet te kunnen besluiten van pijp en bierglas afscheid te nemen.

»Gij hebt den spijker op deszelfs kop geslagen!” zei de schoolmeester.

»IIm!” mompelde de schrijver van ’s Graven rentmeester: »Dat is allemaal wel mogelijk, maar ik vind ’tniet noodig er zoo over te praten; we kunnen er toch niets aan doen; bovendien ”

Wat drommel. Sinjeur! gromde de eenarmige hopman: Daar is vrijheid van spreken hier, zou ik hopen!

«Ziedaar echter eene zaak die ik noch niet onder eede zou durven bevestigen!” meende de paedagoog.

Dan moest het er zijn, voor den....

Hij meent zij, dacht de ander. «Wellicht,” vervolgde hij luid, «zou aan dezen eisch geene gegrondheid kunnen ontzegd worden. Evenwel geloof ik met Sinjeur schrijver, dat wij de voorzichtigheid