Laat, o laat mij wederkeercn,
Voor één énkel oogenblik
Dat ’k mijn Adenbeim verscbijne,
En hem zegenend verkwikk’!
Dat ’k onziobtbaar bem omzwere,
En zijn brandend boofd verfrisob’;
Dat ’k bem kracbt en kalmte geve
In zijn sombre droefenis!
’k Weet bet voor één uur op aarde
In de zoetste zaligheid,
Zijn mij duizend lange jaren
Hier te meerder weggeleid.
Maar geen duizend-duidend eeuwen
Halen bij de zoete smart,
Om voor ’t laatst den Vriend te drukken
Aan het eeuwig-minncnd hart!'
~„D’ Eeuw’ge wil uw wenscb verboeren!”
Spreekt baar d’ Engel vriendlijk aan ,
„„Zie ge moogt naar d’ aarde gaan,
’t Voorrecht is u thans beschoren
Hém nog eenmaal weer te zien,
En bem troost in ’t leed te biên.
Snel dan been de tijd is kort.
Die aan u geschonken wordt.””
111.
Vreugde beerscbte in ’s Ridders zalen.
Waar de feestmuziek wcêrklonk.
Hoe men juichte! hoe men schertste!
Hoe de vreugd op ’t aanzicht blonk !