Den Hoer der Legerscharen,

Die ’t afgejaagde hert gedenkt

En ’t uit Zijn levensvolheid drenkt,

Trots duizend moordenaren !

Hervormer! ’k zie in gindsche cel

U over ’t Boek gebogen.

Al klonk het wraakgeschrei der Hel

Wat zou die hier vermogen P

Gij hadt dien diepen kreet gehoord:

„De volkren smachten naar het woord

Als ’t hert naar frissche stroomen!”

Welnu! uw hand omknelt dat blad,

Welnu! geeft het volk dien schat

Gods ure was gekomen!

Hervorming! U mijn groet, mijn lied!

God-zelf riep u in wezen,

Bij ’t licht, dat van den Warthurg schiet

Gaan wij Zijn wondren lezen.

Vier, grijze Burcht! vier thans uw feest;

Ik juich met u verrukt van geest: *)

Achthonderd jaren staat gij ,

Blijf staan in ’s Heeren mogendheid,

Als door Gods vleuglen overspreid,

En nimmermeer vergaat gij!

29 Aug. 1867.

Y. D. M. M.

*) Het achthondenljarige bestaan van den grijzen Warthurg was juist den 28en Aug, luisterrijk gevierd.