de vroedscliap, in aanmerking nemende dat dit het verderf der studenten en der Hoogeschool na zich sleepte, alle koffiehuis- en billarthouders streng verbood hazardspelen te dulden. Natuurlijk kon men echter niet voorkomen dat de studenten op hunne kamers grof speelden. Piketten en het verkeerdbord schijnen in het begin der vorige eeuw de voornaamste hazard spelen te zijn geweest.

Des avonds vereenigden zich de studenten niet altijd in eene herberg, maar menigmaal kwam een klubje studenten bij elkander op de kamer. »Hij geeft het vaatje” was ook in de vorige eeuw, toen de wijn reeds algemeen uit flesschen geschonken werd, de gewone spi’eekwijze voor: »hij viert feest op zijne kamer.” Van zulke feesten op eene studentenkamer zijn ons twee beschrijvingen uit de vorige eeuw overgebleven, de eene in een blijspel van 1717, de andere in de academische vertellingen van van berkiiey. Opmerkelijk is hot dat in geen dezer beide beschrijvingen eenige melding wordt gemaakt van het zingen van liederen, terwijl in Duitschland geen studentenfeest bestaanbaar was zonder gezang.

liet was »een uitgeleeze pretpartijtje” dat van berkiiEY ons ten tooneele voert, bestaande uit een 16tal jongelui, zoowel Engelschen en Hongaren als Hollanders en Friezen, allen «vrolijk op het vaatje van onzen jonker candidaatje. ’t Was geen ontgroenpartij, maar dien van ouder smaak, bedreven in de konst van een studentezaak.” Men stopt een pijp, en onder het