Verdord 1 wat meenen wij een heerlijk Baal te slaan.

Maar kom om alle vrees en bangheid weg te spoelen.

Gaan, drinken we eerst een halven roes.

Want als de wijn begint in ’t hoofd te woelen ,

Dan staat de kop wel eens zo kroes.

Zoo spreekt de eigenaar van de kamer, en een ander, wiens daden evenwel, zoo als later blijkt, niet zoo heldhaftig zijn als zijne woorden, juicht:

Ha, broertjes! ik verlang al naar de nacht

Om aan den gang te raaken.

Ik hoor zoo graag die ruiten kraaken

Ik hoest reis in de heele Wacht.

Geen stoepen kunnen mij doen schrikken.

’k Zal wondren doen. Verdord! zoon mothuis op te schrikken

Ila! dat is ’t recht studentenleven.

Ha maat! die ribben van de stoepen plat te slaan,

Die pluggenlenden braaf te smeeren,

Ik wou ’er, bij men’ keel, niet voor te Bruiloft gaan.

Aldus was het waardig besluit van een welbesteden dag. Moesten de studenten, zoo als wel eens gebeurde, ondanks hunnen heldenmoed voor de overinacht der stoepen bezwijken, zoo werden zij, te Leiden althands, naar eene kamer in het stadhuis »une belle salie en I’hotel de ville” zegt de p.vrival gebracht, welke hiervoor uitsluitend bestemd was. Zoo zij het niet al te bont gemaakt hadden, werden zij