WÄPP\LQ’S ÈLQÈMÍN

Op de brits van zijn cel, waarop hij zich eenige oogenblikken te voren uitgeput door de zware dagtaak in het moordend heete klimaat van Guyana, het land der mangroven en rhizoforen, had neergeworpen, lag het groot bonkige lijf van Pappilo, den halfbloed. Dof en wezenloos was zijn blik naar boven gericht, waar duizenden stofdeeltjes in den steeds breeder wordende stralenbundel, welke de ter kimme dalende zon door het kleine tralievenster van zijn cel naar binnen wierp, op en neer dansten. Zeventien kerven telde de steel van Pappilo s hauweel, welke evenzooveel jaren aanduiddèn, die hij nu reeds in dit vervloekte land had doorgebracht. Ontelbaar was het aantal malen, dat hij met honderden veroordeelden onder streng, tot aan de tanden gewapend, geleide den weg had ingeslagen, die langs diepe zwampen naar den zes-en-twintig honderd meter hoogen Roraima voerde, aan welks voet de ongelukkigen de zoo moeizame arbeid wachtte. Dat was de straf, die gevolgd was op het vermoorden van een medemensch, een straf, die zich overeenkomstig de wet van oorzaak en gevolg zekerlijk voltrekt. Doch daaraan dacht Pappilo reeds lang niet meer. De hersens van iemand, die men tot levenslange deportatie naar Guyana heeft veroordeeld en die reeds zeventien jaar in dit bange oord verJ blijft, werken niet snel meer en 't was nog maar vaag, dat hij zich herinnerde, hoe hij toen hij nog jong was met zijn j vader langs de oevers van de / Gambia, de machtige rivier in / zijn geboorteland, zwierf. / Wat bond hem nu eigenlijk / nog aan het leven? De hoop op / gratie? Bah, wat moest hij niet / zijn oud afgebeuld lichaam in / de maatschappij beflinney^Zijnj

laatste levensjaren eindigen in een kolenmijn of als arbeider in verre havenplaatsen? Dan was Guyana nog beter! Daar had hij ten minste geregeld zijn brood en... zijn orchideeën.

Ja, dat was nog de eenige lichtstraal geweest, die zijn onmenschwaardig bestaan op Guyana had opgevroolijkt: toen hij zich door den commandant der bewakingstroepen als blijk van tevredenheid over zijn goed gedrag ’n klein vruchtbaar stukje grond buiten de gevangenismuren zag toegewezen, waarin hij orchideeën had gepoot, de plant met die schitterende bloemen, die hij zoo dikwijls in de moerassen had gezien, als hij met zijn medegevangenen op weg was naar den Roraima. Driemaal in de week en des Zondags mocht hij er een uurtje in werken en dat waren zijn gelukkigste oogenblikken. Wel stonden de soldaten met het geladen geweer niet

ver van hem af, doch als hij in zijn tuintje arbeidde, voelde hij zich als een vrij man en dacht alleen aan de verzorging van zijn bloemen. O, hoe intens had hij meegeleefd met de sappige groene stengels, die eiken dag weer grooter en krachtiger werden om de kroon te kunnen dragen, die het glorierijke einde van het oude en tevens het begin van een nieuw leven in zich hield.

Het gebeurde wel eens, dat hij een vergelijking maakte tusschen dat opschietend groen en zijn eigen leven en een diep rood kleurde dan zijn wangen, als hij zich bewust werd dat hij de kroon nooit had mogen bereiken

Als een kind had hij gehunkerd naar de weinige uren, die hem vergund waren om op zijn stukje grond te werken. Nóg waren de bloemen gesloten, maar morgen misschien zouden ze ontloken zijn en dan zou hij er eenige meenemen naar zijn cel om

Pony~Fijden, een v&n de velen stcandvermoken pooc kinderen

zich telkens weer te verlustigen in die kleurenpracht, welke door zijn zorg en moeite aan dat onooglijke bolletje was onttooverd.

Want Pappilo dacht aan geen God Daar sprong het zware slot van zijn celdeur terug. Terwijl één bewaker met zijn revolver in de hand bij de geopende deur post vatte, plaatste de andere Pappilo’s sober maal, bestaande uit een groot stuk zwart brood en een kom soep, op de houten tafel. Hol klonk de stap van Pappilo's zware werklaarzen door zijn cel, toen hij zich, nadat de deur zich achter de bewakers had gesloten, naar de tafel begaf om te eten. Zijn grove knuisten grepen het eerst naar het brood, dat hij in kleine stukjes brak en in de soep wierp. Daarna begon hij langzaam te lepelen..

Stil... wat was dat... wat had zijn buurman in cel 188 hem mede te deelen? Dof klonken snel op elkaar volgende slagen, telkens onderbroken door kortere en langere tusschenpoozen, op zijn linkercelwand. Het waren teekens, die alleen den déporté's bekend waren en waarvan deze zich vaak bedienden als zij elkander iets hadden mede te deelen. He d e n-n ac h t spelde hij, wordt gezamenlijkepoging tot ontvluchting gedaan. Houdt U gereed.

Haastig greep Pappilo naar zijn lepel en tikte, driemaal snel tegen den wand: het teeken, dat hij het had begrepen. Daarna gaf hij het bericht door aan den

Heeft U wel eens een Nijlpaard zien lachen ? Neen ? Dan moet U dit plaatje uit Artis te Amsterdam eens goed bekijken. Het kan een breede glimlach worden, als hij zijn „bekje” open doet.

Foto cechts: Een zomersche dag aan het Zandvoortsche strand.