wezigen rondgaande pbotographie van bet grafscbrift vooraf bezichtigd, en slechts een enkel lid misschien bad er te voren eenige studie aan gewijd. Toen nu de beer P., met nog al eenig zelfvertrouwen gelijk dit allicht ieder die eene ontdekking meent gemaakt te hebben zal overkomen zijne ontcijfering en verklaring mededeelde, was het natuurlijk dat men er niet gemakkelijk tegen opkwam. Bleek toch de indruk niet algemeen overtuigend? Ik kan bet niet zeggen; ik was niet tegenwoordig; in bet verslag echter wordt slechts van eene door den beer Pleyte „beproefde ontcijfering” gewaagd. Achterna, bij bet lezen der lezing onder nadere kennismaking met den afdruk der pbotograpbie, moeten, dunkt mij, vele hoorders zich ganseb niet bevredigd hebben gevoeld, en menigeen met mij vond bet allerwaarschijnlijkst schier onverklaarbaar, dat de geleerde Conservator zelf zich met zulk eene lezing en verklaring tevreden beeft kunnen stellen.

Opmerkelijk is bet, dat er bij Van Heussen en Van Rijn omtrent monument en grafschrift niets wordt aangetroffen. Terwijl zij, over Kampen sprekende, de grafzerk en bet eenvoudige opschrift in de St. Janskerk te Utrecht van een anderen proost, den Kampenaar en gewezen pastoor van Kampen, Albertus Pigbius vermelden, en zelfs een door Jacobus Latomus aan hem gewijd, als nog in de St. Janskerk aanwezig lijkdicht van dertien regels mededeelen, zwijgen zij wat er in de Janskerk nog van Dirk Van Wassenaar te zien is, ofschoon hij als proost door hen wordt geboekt, eenvoudig dood. Het grammatisch lezen van ons grafschrift kan hun geen moeite hoegenaamd gekost hebben; zij waren gewoon perkamenten en papieren van vroeger tijden te hanteeren, welke zich bij lange na