de uitgeputte schatkist tijd van verhaal te geven. Na eenige jaren werd met frissche kracht de houw hervat, zoodat men toen de verkappingen der gewelven over de pijlers en bogen heen sloeg. Intusschen was de vlugge tijd reeds het jaar 1275 genaderd. Wil u bewijs voor dit jaartal ? Zie hier: Toen in 1861 de heeren kerkvoogden het steenen gewelf uit de oude kerk van Olst lieten weghreken: haalde de moker uit den triomfboog een steen voor den dag, waarin het jaar „1275” was uitgehouwen.

Het vijftal jaren, ’tgeen nu volgt, eischt dat weer een weinig bij stilstaan. In Zomermaand van het jaar 1274 besloot de tweede kerkvergadering van Lyon, ten bate der kruistochten naar ’t Heilig Land, tot eene heffing der tienden van alle kerkelijke inkomsten, aan te vangen met Sint Jan van gemeld jaar, om over zes volle jaren zich uit te strekken. De zamelaar dezer tienden, welke bij halfjaarlijksche termijnen werden geïnd, hield in den begin van 1276 met zijne gaarders te Utrecht afrekening over de ingekomen gelden en liet voor hetgeen volgen zou een register aanleggen, dat gelukkig voor ons behouden is gebleven. 1) Maar al heeft het zoekend oog de leiding van den wijsvinger te hulp geroepen, om in de lange rij het gezochte niet voorbij te gaan; het heeft de kerk van Olst op het register niet mogen vinden. Hoe dit te verklaren ?

Ten antwoord op die vraag zij vooreerst bemerkt, dat misschien in een der drie eerste termijnen de pastoor van Olst zich gekweten heeft van zijn gansche schuld. Evenwel, als ge bedenkt, dat meer dan de helft der

*) Zie Archief voor de Geschied, van ’t Aartshisdom Utrecht, 11, hl. 292.

Archibi’ XVIII.

26