echter dat bij het toenemend verval van den Hof te Hengvorden het recht van havezathe door diens bezitter werd overgedragen op de Hare, welke tevens zijn eigendom was. Dit steunt o. a. op eene uitdrukking van den heer van Doorninck, die op hl. 4 van ovengenoemd werk, bij het bespreken van een geschil over voorengemeld recht, gewaagt van „Hengvorden of de Hare onder Olst.” Zoo verkrijgen wij tevens een gemakkelijke verklaring van den boven aangeroerden twist over de rechten van de Hare. Doch wat hiervan zij, de Hof te Hengvorden heeft sinds lang ondergaan, wat der Hare staat te duchten : slooping wegens verval.

Nu Oostwaarts ons wendende ontmoeten wij den Ganzehrink, rondom in zijn prachtige bosschen gelegen. Mag ik u even hierbij doen stilstaan ? Eene geschiedenis en rechten als de Hare heeft dit huis niet; maar wij meenen u te moeten meedeelen, dat het oudtijds behoorde aan de barons van Doetinchem, bekend om hunnen ijver voor den Katholieken godsdienst. ') Na doode van heer Willem kwam het in Mei 1674 bij magescheid aan diens zoon Macharis, die gewis zoo min als zijn vader heeft verzuimd den steun van zijn invloed en vermogen aan de Katholieken dezer streken te schenken. Thans is dit goed de eigendom van bovengemelden heer Vouté, staat daar onbewoond en ziet er zeer gehavend uit.

Nu voortgaande volgen wij den grindweg, die daar recht als een pijl voor u uitschiet en met zijne punt de havezathe Eoenlo aanwijst, van ouds leenroerig aan het Sticht. Deze lag daar reeds in de eerste helft der 13<*® eeuw, en leverde toen haren „Albertus de Honlo,”

') Zie Archief van het Aartshisd. Utrecht, VI, hl. 100 vv.