feit is, dat de sterke arm naar de roede greep en hare striemen hier en daar liet gevoelen. Dit bewoog pater van Appeltern, toen hij den volgenden Nieuwjaarsdag op de havezathe Hoenlo kerkte, om den „adel en steunpilaren” zijner gemeente over te halen, dat zij iemand uit hun midden kozen, wien zij volle macht van handelen gaven in de. ure des gevaars. De keuze viel op jonker Gerrit van Laar, die haar aannam en aanstonds uitzag naar middelen om het onweer af te wenden. Daar schijven van zilver of goud hiertoe meestal de beste werking hadden, werd er op aandrang des paters weldra een inschrijving gehouden, waarvan de lijst die onder den adel de ronde had gedaan voor ons bewaard bleef. Gornelis van Doetinchem tot Kande schonk 8 ducatons en beloofde nog 25 gl.; Gerrit van Laar tot Hoenlo schonk 25 gl.; de vrouwe van Laar beloofde mede 25 gl.; haar voorbeeld volgden Jan Swaefken, Jan Antoni van Middachten tot Vriesewijk, en Jan Gerrit de Vriese tot Wezenberg, die ieder gelijke 25 gl. verspraken; jonker Arnold van der Marsch zou 21 en Hendrik Swaefken 20 gl. geven; voor 15 gl. toekende jonker Egbert van Egmond, voor 6 gl. Willem ter Brugge. Deze vereenigde schijven moeten gunstig hebben gewerkt, daar we voorloopig van geen vervolging hooren gewagen.

Intusschen naderde het jaar 1672 met de verschrikkingen des oorlogs. De legers der bisschoppen van Munster en van Keulen, vereenigd met eene afdeeling Fransche troepen, vielen in Overijssel, namen de eene stad na de andere en sloegen op 16 Juni het beleg voor Deventer. Eeeds den 21 Juni moest de stad zich overgeven. Dit deed bij de verdere Overijsselsche steden den moed zinken; twee dagen later gaven Zwolle en