Kampen zich over, terwijl Hasselt, Steenwijk enz. weldra volgden. De Vorstbisschop van Munster, die zoowel „Pie, juste” als „fortiter” tot lijfspreuk had, schonk alom de kerken, welke voor een kleine eeuw ontroofd waren, aan de Katholieken terug. In die van Olst werd tot pastoor aangesteld een pater Minnebroeder uit Keulen, in die van Wijhe pater Appeltern, in Kaalte zijn orde-hroeder Peter van Wissen, in ter Heyne een wereldsheer uit Eoermond. Maar geen twee jaren mocht deze toestand duren. In April 1674 moesten de beide bisschoppen den vrede sluiten, in Mei trokken hunne legers af, en in dezelfde maand zagen de Katholieken hunne oude kerken weer verloren gaan.

De toestand van voorheen trad weer in leven, echter met dit verschil, dat in het Zuiden onder Colmschaten op het kasteel Eanden een priester achter bleef, die zich daar een nieuwen werkkring vormde en ook Olst hieronder zocht te betrekken. De volgende brief, aan den apostolischen vicaris van Neercassel gericht, geeft hierover inlichting: ‘)

') Weer gevoelen wij ons genoopt, om rekenschap te doen. Hot Breve Chronicon, waaraan wij dezen brief ontleenden, plaatst hem op het jaar 1695 en leidt hem in met deze woorden: circa hunc annum dominus Arnoldus van Baerle Canonicus llegularis stationem aliquam inaudito superiore ecclesiastico erexerat in Handen in districtu Colmschate, in praejudiciuro stationis Wijhanae et Olstanae, cujus erat pars. Hinc communitas ad avertendum scisma scripsit ad Internuntium Bruxellensem; unde praedictus Canonicus debuit abire. Hiertegen rijst vooreerst dit bezwaar, dat gemelde brief moeilijk aan Mgr. den Internuncius kan gericht zijn. Deze immers, al mag hij misschien worden aangésproken als Hoogwaardigste Heer, kan geenszins de Herder dezer streken worden genoemd. Die hier de kudde namens Zijne Heiligheid weidde, was de Apostolische Vicaris. De adel, die