beboeren te voldoen, lag buiten bet bereik ook der vaardigste krachten. Wel bet meest ondervonden dit de Katholieken van Olst, die voorbeen den pater in bun midden of dicht in de nabijheid hadden en thans zoo verre van hem verwijderd waren. Dit gaf aanleiding dat bet oog zich naar elders begon te richten, misschien wel onder den invloed van ben, die door de bediening van den Eegulieren Kanunnik van Baerle, voorbeen op Randen gevestigd, aan de paters Jezuieten waren ontwend. Hoe dit zij, er werden vooral te Olst pogingen aangewend, om bij ontstentenis der paters een werelds priester in de plaats te verwerven. In spijt der tegenwerking, die van Wijbe uitging, slaagden de Olstenaren voorspoedig en mochten vóór bet einde van bet jaar 1710 zich in bet bezit van een eigen pastoor verheugen.

Voor we afscheid nemen van Wijbe, laten wij in ’t kort nog de verdere rij zijner zielzorgers volgen.

Uolandus Daniels (bier Albertus de Winter gebeeten), lid van Jezus’ Gezelschap, te Oudewater werkzaam van 1690 tot 1705, werd in 1711 op de Vos te Wijbe toegelaten eu stond er tot zijn dood in Louwmaand des jaars 1716; naast zijn voorganger in de oude kerk van Wijbe vond bij zijn graf.

Hefmannus Spronch (hier genoemd Aloysius Boelens), geboortig van Groningen, ordebroeder van den voorgaanden, droeg den herderstaf te Wijbe van Februari des jaars 1716 tot zijn dood op 23 Januari 1742. Even als zijn voorganger werd bij in de groote kerk van Wijbe begraven. Met hem wordt de rij der paters Jezuïeten bier gesloten. Wel gaf de Amsterdammer Tbeodorus Haakman zich alle moeite, om de plaats van zijn ordebroeder te gaan innemen, doch zijne poging