die weldra zou moeten volgen. Toen de hand van pastoor Meyer op 5 Febr. 1755 zijn laatsten doopeling te Olst had geboekt, riep de stem zijner overheid hem naar het landelijke Eossum, op een uur afstand van Oldenzaal gelegen. Terwijl hij in het verborgen hier leefde, geen anderen toeleg had dan den kleinen het brood des levens te breken, werd hij in 1763 geroepen om aan het hoofd der geestelijkheid van Twente op te treden. Tot 1796 bekleedde hij de waardigheid van Aartspriester, legde in 1801 ook den herderstaf van Eossum neder en ging op 22 Januari 1803 naar een beter leven over. De grijze Sint Piechem van Oldenzaal bewaart zijn stoffelijk overschot.

Die van heer Meyer de zielzorg der Gister Katholieken overnam was Lucas van geboorte mede een Twentenaar, die in den brief, hierboven afgeschreven, als kapelaan te Wijhe vermeld wordt, in Juni 1752 daar reeds voorkomt en er werkzaam moet gebleven zijn totdat hij naar Olst vertrok. De gemeente welke aan zijne zorgen werd toevertrouwd, was inmiddels tot 400 communicanten aangegroeid. Op 9 Maart 1755 schreef de hand van pastoor Ekelhof hier den eersten doopeling in, en zette meer dan veertig jaren lang dit werk onafgebroken voort. Onder de huwelijken door hem ingeschreven, zijn er drie, welke bijzonder de opmerkzaamheid verdienen. Ze mogen hier volgen:

1777, 6 Julii (Matrimonio conjuncti): praenob. d““= Joannes Antonius Knoppert et Mechtildis Eikels; testibus in ecclesia.

1777, 14 Julii (conjuncti): praenob. d™® Arnoldus Thomas Knoppert et Joanna Arendts; testibus in ecclesia.

1782, 24 Julii (conjuncti): praenob. d"“® Palamedes Julianus Heerde et praenob. d®*’® Joanna Balduina