van weinige bekwaamheid. Hij deed zijne verdere studiën te Leuven (?) en staat aangegeven als kap. (1700) te Utrecht bij Stakenburg, in Sint Maria, in Klarenburg, en voorts: als pastoor te Hoogmade gedurende 3 maanden, in 1703; en van 12 Jan. 1704 tot zijn dood (5 April 1742) als pastoor te Soest bij Amersfoort.

OocK. (Theod. Balthas. de)

Evenals zijn oom, de oud-provicaris, Theodorus de Cock, te Utrecht geboren en eenigen tijd student aan ’t gymnasium aldaar, vertrok bij naar Rome en werd den 30. Nov. 1689 in de Propaganda toegelaten. Nadat hij de Humaniora, de philosophische leasen en gedurende één jaar de theologische had bijgewoond, vond men raadzaam hem om ziekelijkheden op 19 Sept. 1697 huiswaarts te zenden.

Er wordt van hem door den rector collegii gezegd: dat hij ietwat misvormd was van lichaam en daarbij nog lui en gevolgelijk zich luttel op de studiën had toegelegd; al waren hem voldoende talenten geschonken. Th. B. de Cock voltooide zijne Theologie in de Nederlanden en priester gewijd, trad hij, eerst op als assistent of kapellaan bij zijn’ oom Theodorus de Cock, destijds past. te Leiden (St. Pieter). Na 5-jarigen dienst te Leiden, werd Th. Balthasar past. te Laren 3 Nov. 1703—Dec., te Jisp bij Purmerend 14 Apr. 1705—2 Oct. 1706, te Crommenierdijk 1707—08, en te Worcum in Friesland 8 Jul. 1708—8 Oct. 1718. Sedert emeritus, woonde hij jaren lang in bij zijn ouden vriend Herman Vlaam past. te Mijdrecht. Th. Balthasar de Cock stierf op 14 Apr. 1738 te Utrecht. In de Hollandsche Missie droeg hij bij wijlen den naam zijner moeder Portengen; hetgeen niet belet heeft, dat hij uit de