te eischen. De drassige gronden die tijdens de 14® eeuw in Rauwerderhem uit de Middelzee aanslikten leenden zich uitnemend voor den bouw der adelijke stinzen. De kunst was machtig genoeg, om in dien zwakken bodem hechte grondslagen te leggen voor de zware, hoog opgetrokken muurwerken. Straks werden deze gemakkelijk door hreede grachten om geven; zoo rezen zij op als in het midden van een meer. Als nu de verdere omtrek drassig bleef, dan was de state geveiligd tegen eiken aanval, een waarachtig slot, voor niemand toegankelijk, tenzij voor den heer. Is het wonder, dat de 15® eeuw ons te Irnsum minstens drie stinsen aanwijst, die van Douma nabij de Irsummer zijl, die van Wattya Mynnama en die van Doytie Alhada? Aan een dezer staten moet, naar ons dunkt, de stichting der kerk van Sint Maurits worden toegeschreven. D De stichter of een zijner erfgenamen, moede van het gewoel der wereld, dat straks zoo bloedig werd, schijnt zich in het convent van de Duitsche Orde in de Nes afgezonderd te hebben en het vergevingsrecht der Irnsummerkerk aan dat klooster gebracht.

Het bloedig gewoel per partijen, waarvan zooeven werd gerept, bracht in de 15® eeuw dood en verderf

') In dit gevoelen worden wij versterkt door hetgeen Peter van Thabor schrijft (Histor. van Vriesland, bl. 5); «Doen die stinsen timmert worden, doe wasser guet ende eere in dit lant; doe maect men vele kercken ende cloesteren. Soe dat in Kerstenrijck niet meer kercken ende cloesteren zijn van even groet lant dan in Vriesland Want doe ter tijt groet devotie in Vriesland was, niet alleen in den cloesteren, mer oeck in den ghemeinen priesteren ende oec in dat slechte volc.

2) Zie Dr. J. Reitsma. Register van Geestelijke Opkomsten van Oostergoo. bl. 24. n. 1.