Alleen in de zuidelijke punt, die aan Rauwerderhem grenst, bracht de eerw. Tadema nog zijne bezoeken en dit slechts hij een klein getal; want toen hij eens te Bosum overvallen en gevangen werd, moest een enkel paar hoeren daar al de kracht hunner beurs te zijner loskooping aanwenden.

Tot het jaar 1629 schijnt heer Paulus zich zooveel hij kon in Frieslands hoofdstad opgehouden en van daar uit voor de zijnen gezorgd te hehhen. In gemeld jaar nam de druk der vervolging in hevigheid toe, vooral door het drijven van den onderschout, die den eerenaam van „priesterduivel” zich had verworven. IJ ver, overleg en list spanden met alkaar samen, om alle katholiek leven, zoo mogelijk, te onderdrukken. De bittere proeven daarvan moest, helaas, ook de eerw. Tadema ondergaan. Op een marktdag te Leeuwarden werd hij in de kamer, waar hij met de boeren zijner dorpen vergaderde, onvoorziens gegrepen en in den kerker geworpen. Na drie of vier dagen werd deze weer voor hem geopend tegen een hoete van 60 gulden, om daarenboven uit de stad te worden gebannen. Zoo streng werd dit banvonnis uitgevoerd, dat de priester zelfs met de voorspraak zijner aanzienlijke verwanten niet het minste uitstel mocht erlangen om tot verhaal te komen van de koorts, welke in den kerker hem had aangetast.

Dit zal geschied zijn in Juni 1629, want den 6®“ der volgende maand vinden wij den balling te Haarlem. Op dien dag werden Dr Lenard Marius pastoor van St Nicolaas te Amsterdam en Mr Jan Albertsz Ban geinstalleerd als leden van het Haarlemsche kapittel en tot getuige was daarbij geroepen „Mr Paulus Bernardi Thadema ordinarius per Frisiam operarius.”