verwonderd en antwoordde: „Ik zou meenen met den kop, ook zou ik de grondslagen het eerste leggen, omdat zonder grondslagen de muur niet vast zou staan” ‘). „Grij hebt goed geoordeeld,” hervatte de H. Frederik. „Maar weet, dat God ü waarlijk gesteld heeft als hoofd en grondslag zijner H. Kerk, opdat gij aan het volk een goed voorbeeld geven zoudt. Daarom wil ik met U beginnen. Wanneer de gebreken in het hoofd zijn weggenomen, wanneer hechte grondslagen zijn gelegd, dan zal ik, met Gods hulp, over het lichaam tot den staart geraken, dan zal ik den muur in veiligheid voltooien. Gij meent, heer en koning, dat gij staat, en diep zijt gij gevallen. Doch, zie toe, dat gij niet nog dieper in den afgrond wegzinkt.”

„Uwe nicht Judith, de dochter van Welf van Beieren hebt gij ten huwelijk genomen Tenzij gij haar wegzendt en voor de Gedrevene zonden boetvaardigheid doet, voorspel ik U een ijselijke verwoesting uwer landen en de vervulling van Christus’ woord: „Volk zal tegen volk, het eene rijk tegen het andere opstaan,- de broeder zal den broeder, de vader den zoon in den dood overleveren; de kinderen zullen tegen hunne ouders opstaan en hun den dood aandoen”. Zoo dit woord in uwe tijden niet vervuld wordt, kunt gij onder de vleugelen van Gods barmhartigheid zonder misdaad deze vrouw behouden; zoo ja, weet dan, dat uw huwelijk een gruwel is in de oogen des Heeren.

1) Vita St. Frederici. 1 c.

Vita St. Frederici 1. c. Dat Judith de nicht van Lodewijk was, wordt, behalve in deze vita, door geen enkelen schrijver uit dien tijd vermeld. Wij komen later hierop terug.