drag des Heiligen te zeggen. Volgens Buchelius toch is er niet één onder de oudere schrijvers, die over de onwettigheid van genoemd huwelijk gesproken heeft, en hij kan derhalve niet begrijpen, hoe de nieuwere zoo iets in hun hoofd gekregen hehben ‘). Nu, laat hij dan van zijn standpunt wat verder redeneeren. Indien deze onwettigheid een verdichtsel is van latere tijden, hoe kan dan de H. Frederik den keizer daarover berispen 1

Wanneer de onwettigheid des huwelijks valt en nooit hij iemand der ouden is opgekomen, dan moet de berisping des Heiligen eveneens uit de lucht gegrepen zijn. Waarom dan een heiligen bisschop aldus gehekeld over eene daad, die volgens Buchelius eigen woorden niet gesteld kan zijn ? Waarom een groot en ijverig man misdaden toegedicht, die men niet waar kan maken? Maar Buchelius zal zeggen, dat Frederik het gemelde huwelijk heeft willen verbreken, om het gewaande overspel der keizerin. Doch, hoe zal hij dit bewijzen ? Indien het verhaal van Beka en de biographie voor onwaar moet gehouden worden, gelijk Buchelius wil, dan blijkt het nergens uit, dat Frederik de keizerin heeft willen verstoeten. Maar, ten slotte, toegegeven, (hoezeer alle waarschijnlijkheid ontbreekt) dat de Heilige zich vergist had; heeft dan Buchelius het recht, om iemand, die volgens de getuigenis van allen een vroom, een heilig leven leidde, wiens hart gloeide voor de eere Gods, ter oorzake eener onnoozele

') Volgens Buchelius is, gelijk wij boven zagen, de verboden omgang van Bernardus en Judith, als ook het bloedschendig huwelijk van Bodewijk den Vromen, louter verdichtsel en laster. Zie onze meening daaromtrent in hoofdst. VII.

Buchelius in Iledam p. 50. In Bekam p. 25.