De vicecureit had nu wel is waar het bewijsstuk tegen de stedelijke regeering niet in handen, doch men begreep zeer goed , dat heer van Plo, indien hij uit weerwraak over het gebeurde bij den hertog van Alva een klacht tegen de stad indiende, aan Kampen moeilijke dagen bezorgen kon. Ounretorff, de oude toevlucht in den nood, werd ook thans weer aangesproken. Den 17 November hadden twee gedeputeerden uit den raad, Arent toe Boecop en Oonraedt van der Vecht, te Amersfoort, „in der herberge daar den hulck uuythanckt” eene conferentie met den scholaster, waar zij onder meer andere punten ook deze aangelegenheid ter tafel brachten.

De gedeputeerden stelden Ounretorff de vraag voor: ~wat oersaken den vicecureit bewegen mochte soe hart om die verwarden an to holden, ende oft men hem die nu beboerde te laten volgen ende oft hy oijck eitwes dairmede solde konnen anrichten , vermitz dat punct dat hy nyemande sol huyten deferiren suspecteren oft overschriven.” De scholaster stelde hen gerust. Hij was van meening: ~dat men nyet en hehoeffde den vicecureit die verwarden, die hem doch nu nyet nutte konden wesen, te geven, dewyle hy selfs oirloff genomen hadde; ende angaende tpunct van deferiren ofte overschriven, tselve kende men wel verantwoirden, als dair omme gestelt wesende, opdat een eersame raedt selffs den oeren, die sich nyet en hielden als beboerde, solde moegen straffen.”

Ruim twee maanden na zijn vertrek uit Kampen ontmoeten wij den vicecureit weer aldaar ten huize van den notaris Henricus van ïïeerde rector van het ~Soeten Naem Jhesus-huys” door wien hij gedagvaard was om getuigenis af te leggen in de zaak van den