bestuur van Peter van Zuyren zullen zien. Door zijne aanteekeningen geleid, kunnen wij hier als het ware de abdij binnentreden en ons de gebouwen met hun meubelen en sieraden eenigermate voorstellen. Zoo ook het bedrijvige leven van den abt met zijn kapelaan, zijn proost en zijn kamerling; want dat hij ook in het tijdelijke bestuur geen moeite ontzag, blijkt uit verscheidene pacht- en rekenboeken, door hem zelven, terwijl hij abt was, geschreven. Wij zien verder uit de uitgaven, hoe hij een H. Sakramentshuis bouwde, schilderijen en andere sieraden liet vervaardigen, klokken deed gieten en ze wijdde, orgels liet maken enz., en wat dat alles kostte. Wij zien hem zorg dragen voor de studiën. Eindelijk kunnen wij daags voor Kerstmis en op Witten Donderdag de spinding bijwonen en zien, hoeveel broeden, hoeveel vaten haring en tonnen bier aan de armen werden uitgedeeld. Wat dienaangaande verhaald wordt, zou bijna ongelooflijk voorkomen, als men niet wist, dat in het midden der 16® eeuw hier te lande een nijpende armoede en tegelijkertijd eene soort van melaatschheid heerschten, die alom leed verspreidden. Zoo was dan ook het getal van zulke armen, die op gemelde dagen aan de abdijpoort eene aalmoes ontvingen, 4000, soms 7000, ja steeg in het jaar 1557 tot over de 15,000; terwijl er op die dagen iOO tot 200 melaatschen (leprosi) kwamen en in laatstgemeld jaar zelfs 600.

TJit het voorgaande mag men opmaken, dat de abdij zich toen wederom tot zekeren bloei en welvaart bad verheven. Maar het zou niet lang meer duren. Onder Johan van den Hove, die in 1563 abt werd*) en zich ook

•) Dl. XIX blz. 461 schreef ik dat zijn onmiddellijke voorgan-