Bisschop Hunger ontkwam en vluchtte naar Odiliƫnberg bij Roermond. Omstreeks 864 schijnt bij naar Utrecht te zijn weergekeerd, doch werd later nogmaals verdreven. Hij stierf hoogstwaarschijnlijk in ballingschap ten jare 866. Of zijn opvolger Odilbald te Utrecht, of wel-, uit de hisschopstad verdreven, elders zijn zetel gevestigd had, is niet bekend. Radboud zetelde te Deventer.

Deze stad heeft haar ontstaan te danken aan de prediking des H. Lehuinus. De missionaris verkondigde Gods woord omstreeks 767 aan den linker-oever van den IJsel en bouwde te Wilp een kleine kapel. Toen de bekeerlingen in aantal toenamen, verrees weldra aan de andere zijde der rivier eene kerk, en een opkomend gehucht, Deventer genaamd naar zekeren Davo, gelijk sommigen willen, die medearbeider van Lehuinus en Marchelmus zou zijn geweest.

De Saksers stonden ten jare 772 tegen Karei den Groeten op, verwoestten de kerk van Deventer en verstrooiden de Christenen. Lehuinus vluchtte naar Utrecht. Na Kareis overwinning kwam de geloofsverkondiger terug en herbouwde de kerk, die in 777 zijne relieken ontving. De oorsprong van het kapittel der St. Lehuinuskerk ligt in het duister, omdat het niet zeker is, of de stichting der twintig praebenden door bisschop Bernulph de eerste grondlegging des kapittels was. Hoogstwaarschijnlijk leidde Radboud met zijne geestelijken aldaar het leven der reguliere kanunniken, en was het kapittel van St. Salvator en dat der Lehuinuskerk in die tijden vereenigd.

Welken invloed deze herhaalde invallen op het bestaan onzer vaderen oefenden, behoeft verder niet gezegd. Het huiselijk en maatschappelijk leven kwijnde ten